Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1709

Datum uitspraak2004-01-09
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 297/03 Forensenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag forensenbelasting terecht aan de belanghebbende is opgelegd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 297/03 9 januari 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Boarnsterhim (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2002 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 378,12,--. 1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft het hoofd bij de bestreden uitspraak van 19 februari 2003 de aanslag gehandhaafd 1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 28 maart 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. 1.4. Het hoofd heeft op 22 mei 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof. 1.5. Ter zitting van het gerechtshof op 13 november 2003, gehouden te Leeuwarden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak met het kenmerk BK 1339/02, betreffende de opgelegde aanslag forensenbelasting voor het jaar 2001. Tijdens deze zitting hebben partijen (aanwezig waren de belanghebbende vergezeld door zijn echtgenote, alsmede namens het hoofd de heer A) nadrukkelijk verklaard in te stemmen met afdoening van deze (soortgelijke) zaak door het gerechtshof zonder mondelinge behandeling. 1.6. De door de belanghebbende ter voormelde zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota behoort (eveneens) tot de gedingstukken van deze zaak. 1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1. De belanghebbende, die buiten de gemeente Boarnsterhim woont, is eigenaar en gebruiker van een in de gemeente Boarnsterhim gelegen gemeubileerde recreatiewoning. Deze recreatiewoning is gelegen in het (recreatie)park B. 2.2. Voor het jaar 2002 is aan de belanghebbende een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd wegens de eigendom en het gebruik van de onder punt 2.1 bedoelde recreatiewoning. Tevens is aan de belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag forensenbelasting opgelegd ter zake van het in het jaar 2002 op meer dan 90 dagen voor zich beschikbaar houden van de recreatiewoning. 2.3. Van de circa 90 in het park B gelegen recreatiewoningen wordt ongeveer een vijftiental in strijd met het vigerende bestemmingsplan permanent bewoond. De eigenaren van deze circa vijftien recreatiewoningen staan ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Boarnsterhim. Aan hen is geen aanslag forensenbelasting opgelegd. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag forensenbelasting terecht aan de belanghebbende is opgelegd. 3.2. Belanghebbendes antwoord op deze vraag luidt ontkennend. De belanghebbende voert - kort weergegeven - aan: a. aan hem is reeds een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd; b. er is sprake van rechtsongelijkheid, omdat aan eigenaren die hun in het onderhavige park gelegen woning in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen, geen aanslag forensenbelasting is opgelegd; c. de kosten en lasten van de volledige infrastructuur van het park B worden gedragen door de Vereniging van Eigenaren, zodat dit park een uitzondering vormt op de reguliere forensensituatie; d. er is sprake van discriminatie, omdat aan eigenaren die hun in het onderhavige park gelegen recreatiewoningen via de exploitant van het caravanpark verhuren, geen aanslag forensenbelasting wordt opgelegd 3.3. Het hoofd beantwoordt de onder punt 3.1 vermelde vraag bevestigend. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1. Niet in geding is dat de onderhavige aanslag forensenbelasting is opgelegd krachtens en in overeenstemming met de vigerende op artikel 223 van de Gemeentewet berustende Verordening forensenbelasting 2002. Het gerechtshof is niet gebleken dat partijen hierbij uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting. 4.2. Hetgeen de belanghebbende onder het hiervoor weergegeven punt 3.2a heeft aangevoerd, kan hem naar het oordeel van het gerechtshof niet baten. De Gemeentewet geeft een gemeente namelijk de bevoegdheid zowel tot het heffen van een onroerende-zaakbelasting wegens het gebruik van een onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar (artikel 220, aanhef en onderdeel a, Gemeentewet) als tot het heffen van een forensenbelasting van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, in die gemeente op meer dan negentig dagen van een belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden (artikel 223, eerste lid, Gemeentewet). Noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van die bepalingen biedt steun voor de stelling dat de Gemeentewet niet toelaat die belastingen naast elkaar te heffen in die gevallen waarin een beschikbaar gehouden gemeubileerde woning een onroerende zaak is welke de belastingplichtige in gebruik heeft (HR 9 november 2001, nr 36 111). 4.3. Het gerechtshof is van oordeel dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, zoals weergegeven onder punt 3.2b, niet kan slagen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het hoofd namelijk verklaard - hetgeen het gerechtshof geloofwaardig acht - dat aan natuurlijke personen die staan ingeschreven in het gemeentelijke bevolkingsregister, geen aanslag forensenbelasting wordt opgelegd. De gemeente ontvangt immers voor deze personen een vergoeding uit het Gemeentefonds, aldus de gemachtigde van het hoofd. Nu - naar vaststaat - de eigenaren die hun recreatiewoningen permanent bewonen, in tegenstelling tot de belanghebbende staan ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Boarnsterhim, is het gerechtshof van oordeel dat te dezen dan ook geen sprake is van gelijke gevallen die een gelijke behandeling behoeven. 4.4. De onder punt 3.2c weergegeven grief van de belanghebbende kan het gerechtshof evenmin volgen. Hoewel de kosten en lasten van de volledige infrastructuur van het park B worden gedragen door de Vereniging van Eigenaren, kan naar het oordeel van het gerechtshof niet worden gezegd dat de belanghebbende geen enkel dan wel in mindere mate profijt heeft van de (algemene) gemeentelijke voorzieningen. In dit verband is dan ook - anders dan de belanghebbende meent - van rechtsongelijkheid geen sprake. 4.5. Ook de onder punt 3.2d weergegeven grief heeft de belanghebbende tevergeefs opgeworpen. De gemachtigde van het hoofd heeft ter zitting namelijk verklaard dat alleen in gevallen waarin ingevolge een tussen een exploitant en een eigenaar van een recreatiewoning gesloten contract de betreffende eigenaar zijn woning voor (vrijwel) het gehele jaar ter beschikking stelt voor verhuur, geen aanslag forensenbelasting wordt opgelegd. In die gevallen kan - anders dan in casu - immers niet worden gezegd dat de betreffende eigenaar zijn woning voor meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt. Gelet op deze verklaring van de gemachtigde van het hoofd - waaraan het gerechtshof geloof hecht - is het gerechtshof van oordeel dat te dezen geen sprake is van gelijke gevallen die een gelijke behandeling behoeven. Derhalve kan niet worden gezegd dat de belanghebbende en de eigenaren die hun recreatiewoning voor (vrijwel) het gehele jaar ter beschikking stellen voor verhuur ten onrechte ongelijk worden behandeld. Opgemerkt zij nog dat - naar de gemachtigde van het hoofd ter zitting onweersproken heeft verklaard - aan bedoelde eigenaren die hun recreatiewoning het gehele jaar verhuren, wel een aanslag toeristenbelasting wordt opgelegd. 4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft. 5. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 9 januari 2004 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier. Op 14 januari 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.